‘Radio vermoordt zichzelf’

Een van de markantste radiostemmen gedurende de hoogtij van het medium was zonder twijfel die van Jan Boots, de gentleman omroeper van de AVRO. Van hem is ook de ietwat pedante uitdrukking in de titel van dit stuk. Aanvullend schreef hij: ‘Je kunt nog  zo’n goede stem hebben en nog zo vlot van de tongriem gesneden zijn, maar als je het niet  ‘in’  je hebt word je nooit een echte omroeper. Omroepers worden niet gemaakt, zij worden geboren.

‘ Wat je dan precies  ‘in’  je moest hebben vertelde hij uitgebreid in 1972 in zijn boekje ‘Een zakje voor de omroeper’, ook een titel die enige uitleg behoeft. Nu in onze dagen veel radiopresentatoren zichzelf belangrijker vinden dan de muziek die zij aankondigen, en bovendien hun aanprijzingen vaak opdringerig de ether in schreeuwen leek het me historisch interessant nog eens na te lezen hoe Jan Boots over zijn vak dacht. Hij, en collega’s als Evert Garretsen, Coen Serré, Piet te Nuyl jr., Jan van Herpen, Netty Rosenfeld, Mieke Melchers en Guus Weitzel genoten een grote populariteit, maar waren tevens de hoeders van het Algemeen Beschaafd Nederlands. In die tijd gold zelfs een schaduw van een accent al als een onneembare barrière: Amsterdammers, Rotterdammers, Limburgers, Groningers of Friezen die in hun spraak als zodanig te herkennen vielen kwamen in Hilversum onder geen beding voor  de microfoon. 

Een van de belangrijkste eigenschappen voor de omroeper was dat hij vooral op tijd zijn mond kon houden. Hij moest zichzelf zien als een  noodzakelijk kwaad. Zich vooral niet in de uitzending dringen, de luisteraars niet vermoeien met zijn commentaar. Zijn stem diende duidelijk te zijn, niet somber maar ook weer niet overdreven blij. Eenvoud diende als basis voor zijn  vakmanschap. Zo sprak hij ook vloeiend Frans, Duits en Engels en van het Italiaans, Spaans en Portugees kende hij tenminste de correcte uitspraak. Ik ben wel benieuwd hoeveel van de omroepers indertijd aan deze hoge eisen voldeden, maar officieel was dit toch de standaard. Omroepen gold echter niet als een vermoeiend vak. Boots vertelt een toen gangbare grap: Twee musici  zitten in de foyer achter een bakje koffie. Zegt de een: ‘Mijn zoon doet deze zomer zijn eindexamen HBS.’ ‘Wat gaat-ie daarna doen?’ vraagt zijn collega. ‘Ik zal proberen hem bij de radio te krijgen’. ‘En als dat niet  lukt?’ ‘Dan zal-ie moeten gaan werken.’ 

Willem Vogt, de legendarische oprichter en directeur van de AVRO, tevens hoofdredacteur van de AVRO Bode,  schreef eens een briefje (een ‘kattebelletje’) en legde dat op het bureau van Jan Boots. In een keurig  handschrift stond er: ’13 juni, 5.30- 6.- n.m.The Skymasters waren uitstekend. Zeer amusant aangekondigd door Hr.Boots. Ook ‘Onder Hollands Vlag (7.20) was goede stuff.’

Noot anders gewild
Later, toen Boots de populairste omroeper was geworden, mede dankzij zijn presentatie van het ongekend succesvolle progamma  ‘Hersengymnastiek’,  zei  Vogt vaderlijk tegen hem: ‘Luister eens, Boots, nu moet je heel goed oppassen. Want je bent hoog gestegen en dat is fijn. Maar het betekent natuurlijk ook dat je nu met een enorme smak kunt vallen.’ Dergelijke goedbedoelde raadgevingen zouden nu als misplaatst worden gezien, maar Boots schrijft dat hij er trots op  was. Want radio –  in 1936 was hij al nieuwslezer – dat was zijn leven. ‘Ik heb nooit anders gewild. Als schooljongen zat dat al in me: later bij de radio komen. Omroepen, Programma’s maken. Plaatjes aan elkaar praten.’ 

Er werd in zijn tijd ook al voorzichtig aan luisteronderzoek gedaan. Ik kan niet beoordelen of de genoemde cijfers betrouwbaar waren. Opvallend hoog zijn ze in ieder geval: de luisterdichtheid van de ‘Bonte Dinsdagavondtrein’  bedroeg ruim 70%, die van  ‘Hersengymnastiek’  65%,  ‘Negen heit de klok (KRO)’ haalde 56%.

‘Radio vermoordt zichzelf’
Jan Boots maakt de lezer tegen het eind van zijn boekje nog deelgenoot van zijn zorgen over de radio van de toekomst. ‘ Ik frons mijn  wenkbrauwen wanneer ik zie hoe de radio bezig is zichzelf te vermoorden. Met programma’s die uit vrijwel niets anders bestaan dan lichte tot heel lichte muziek. Slaafs gericht op een publiek dat heel beperkt is in zijn muzikale verlangens. Met als gevolg het eindeloos herhalen van dezelfde hits. Aangekondigd door disk-jockeys van wie je elk ogenblik verwacht dat ze aan hun eigen hysterie ten onder zullen gaan. En dat je dan, wanneer je zo’n opmerking maakt, wordt uitgescholden voor een ouwe zak, die niet met zijn tijd  is meegegaan.’

Bron: Jan Boots: Een zakje voor de omroeperOpgetekend door Dietert MolanusUitgeverij J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam (1972)

Dit is een bijdrage van Aether. Het enige Nederlandse tijdschrift over de geschiedenis van de omroep en de fonografie. Als u geïteresseerd bent in de rijke historie, dan hoort dit blad erbij. Gun uzelf elk kwartaal Aether! Of gun het een goede vriend! Aether kost 16 euro per jaar: IBAN NL09INGB0005611696 tnv 

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*