Ton Verlind: ‘Behoefte aan veelzijdige aanwezigheid omroepen juist bestreden met bundeling’

[BLOG] Al loopt het Commissariaat voor de Media op eieren, de boodschap in de notitie waarin wordt gemijmerd over de toekomst van het publieke bestel die op 5 juli 2022 verscheen, is glashelder: de publieke omroep moet -wil hij overleven- op de schop, van een bestel gebaseerd op zelfstandige organisaties naar een (nog meer) centraal gestuurd apparaat. Programmamakers moeten rechtstreeks toegang krijgen tot de NPO en burgers moeten via consultaties direct mee kunnen praten over het media-aanbod. Er is voor zo’n grondige ombouw weinig tijd: ‘langer wachten of slechts oplappen van onderdelen is geen optie meer’.

Alles wat de afgelopen maanden aan kritische beschouwingen over het functioneren van het publieke bestel in de media is verschenen, wordt in de transitienotitie van het Commissariaat bevestigd: de fusies tussen de grote omroepen zijn mislukt, hoewel dat niet zo hard wordt gezegd. Ze zijn niet meer dan een juridisch construct, de fusieomroepen zijn onvoldoende geworteld in de samenleving, hebben te veel macht en staan vernieuwingen in de weg. De NPO bemoeit zich met de inhoud (hoewel dat niet mag), de besluitvorming is ondoorzichtig, de voordeur staat ver open voor nieuwe toetreders en de achterdeur is potdicht, waardoor de publieke omroep steeds verder uitdijt en de (journalistieke) kwaliteit verwatert. Omdat het moeilijk is al die partijen op één lijn te krijgen kan het bestel zich onvoldoende aanpassen aan de veranderende omstandigheden en ‘dreigt het draagvlak af te brokkelen’.

Bemoeienis NPO in strijd met de grondwet
De NPO bemoeit zich wel degelijk met de inhoud van de programmering en die rol is mogelijk in strijd met de grondwet. Deze bemoeienis wringt (CvdM ‘kan wringen’) met artikel 7 uit de Grondwet dat over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur gaat. Waar het gaat om de finale besluitvorming over de vraag welke programma’s, op welk moment het scherm wel of niet halen, is het onduidelijk hoe de hazen lopen. De omroepen zitten volgens het CvdM in een ingewikkelde spagaat; ze zijn meer gericht op hun eigen continuïteit dan de gemeenschappelijke opdracht (een verwijt dat de afgelopen dertig jaar voortdurend opduikt, maar kennelijk het succes van de publieke omroep niet in de weg heeft gestaan/TV) en ze vertegenwoordigen onvoldoende de samenleving.

Tegenstelling
Overigens is er een boeiende tegenstelling waarneembaar in de analyses van het Commissariaat. Enerzijds voorspelt de notitie de ondergang van het bestel als de omroepen ‘niet over hun eigen schaduw durven heen te springen’, maar tegelijk is het commissariaat lovend over de bereikte resultaten. De publieke omroep is -anders dan in veel andere landen- leider op de televisiemarkt. Het publiek waardeert de kwaliteit en het Nederlandse omroepbestel is het meest doelmatige van Europa.

Daar staat een donkere beeld tegenover: het publieke bestel dreigt de aansluiting te missen met maatschappelijke, technologische en marktontwikkelingen. Bedoeld zijn het feit dat de Nederlandse samenleving niet meer in stromingen ingedeeld kan worden, het kijkgedrag van jongeren steeds individueler wordt omdat ze hun weg vinden op social media en krachtige merken als Netflix de platforms van de publieke omroep dreigen te verdringen. Dat is een ontwikkeling die door de NPO wordt bestreden door het voor omroepen moeilijk te maken zich op de diverse social media te presenteren, omdat men gelooft met concentratie van het aanbod op vaste plekken, de concurrentie met de internationale mediagiganten aan te kunnen. Zo wordt de behoefte aan veelzijdige aanwezigheid juist bestreden met bundeling.

Centrale regisseur
Het Commissariaat geeft een denkrichting waar het gaat om de oplossing van het probleem. Er moet een sterkere aansturing komen met een ‘centrale regisseur’. Programmamakers moeten rechtstreeks toegang krijgen tot de publieke omroep. Contentproducenten -niet per definitie omroepen- mogen zich verenigen en kunnen als groep een bepaalde periode het recht krijgen om een deel van de wettelijk voorgeschreven mediaopdracht te realiseren via een concessie. Wanneer de concessieperiode afloopt vindt een nieuwe selectie plaats waarbij aanbieders van content tegen elkaar worden afgewogen en een aantal van hen tot de volgende concessieperiode wordt toegelaten. ‘Zo ontstaat gezonde concurrentie op basis van de meest toegevoegde waarde’. Om de pijn naar de omroepen te verzachten voegt het CvdM eraan toe dat groepen contentmakers zich ook in de toekomst mogen blijven profileren, omdat deze herkenbaarheid wordt gezien als toegevoegde waarde en het publiek de kans wordt geboden zich met programmamakers te verbinden. Het CvdM haast zich te zeggen dat omroepen alle gelegenheid moeten krijgen om zich aan de voorgestelde wijzigingen aan te passen. Wie de omroepgeschiedenis kent weet dat deze ideeën van het CvdM de afgelopen jaren in verschillende variaties eerder de revue passeerden, mogelijk een verklaring voor het feit dat ze nog niet tot grote opwinding hebben geleid: oude wijn in nieuwe zakken.

TON VERLIND

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*