‘Er is conflictstof genoeg om J.J. de Bom nu weer te maken’

Binnen de geschiedenis van de (kinder)televisie neemt Aart Staartjes een gezichts bepalende plaats in. Gisteren overleed de televisie-icoon op 81-jarige leeftijd.

Spreekbuis mediajournalist interviewde Aart Staartjes uitgebreid in 2005, bij de viering van 50 jaar kindertelevisie. Het gesprek werd destijds gepubliceerd in de VARA Gids. Op Spreekbuis.nl herpubliceren we delen uit het interview.

Na de mulo en een mislukte kweekschoolperiode komt Aart Staartjes in 1957 terecht op de Amsterdamse toneelschool, waar Bram van der Vlugt een van zijn klasgenoten is. Samen studeren ze in 1961 af. Staartjes speelt gedurende tien jaar onder meer bij het Rotterdams Toneel en Studio, waarna hij zich stort op het televisiewerk. Eerst als bijbelverteller in Woord voor woord (ikon), waar hij na veel brieven van kijkers vertrekt; veel schrijvers vonden dat de bijbel op een oneerbiedige wijze werd behandeld. Trees Hazelhoff, hoofd Film- en Jeugdzaken bij de vara, vraagt Staartjes na te denken over een nieuw kinderprogramma. Het wordt het begin van De stratemaker-op-zeeshow, De film van Ome Willem en J.J. de Bom v/h de Kindervriend. Drie legendarische kinderprogramma in vara’s kindertelevisiegeschiedenis.

Aart Staartjes: ‘We hebben het geluk gehad in de jaren 70 dat die omroepen dat eigenlijk wel wilden, ik heb er vaak over geklaagd dat dat moeilijk was, maar dat is natuurlijk niet zo. Ik ben dikwijls gevraagd een proefprogramma te maken, maar er was nooit geld of tijd. Dat is niks nieuws, dat is nu nog zo. Dat hoort bij de handel, dat is zo. Er was toen wel de bereidheid te investeren in iets wat een beetje literaire kwaliteit had.’

Klopt het dat jullie tijdens de vakanties van de directie gewoon begonnen met een programma? 
‘Ja, natuurlijk hebben we er weleens in een vakantieperiode een programma doorgedrukt. Bij terugkomst was het programma een succes en kon de directie niet meer terug.’

Begin jaren 70 gaat Aart Staartjes op zoek naar tekstschrijvers en acteurs om De stratemaker-op-zee-show te maken. Deze groep werd later bekend als ‘het schrijverscollectief’.

‘De schrijvers van het collectief (Jan Riem, Karel Eykman, Ries Moonen, Hans Dorrestijn, red.) waren dichters, literatoren. De scènes waren ook literatuur, in de eerste plaats daar ook voor geschreven. En wij hebben dat gespeeld en die speelstijl week ook af van wat je normaal zag. Monty Python, dat was eigenlijk ons voorbeeld.’

Zochten jullie de grenzen op of dachten jullie daar niet over na? De VARA ontving honderden brieven nadat het poep- en piesmenuet (tekst Hans Dorrestijn; muziek Harry Bannink, red.) op tv werd uitgezonden, en Henk van der Meyden schreef na de derde aflevering in ‘De Telegraaf’:  ‘VARA leert jeugd schuttingtaal’. 

‘Nee, we probeerden natuurlijk over de grens heen te gaan. In die tijd was het natuurlijk anders. Als je poep en pies zei, was het al heel onbetamelijk.’ ‘Ouders en kinderen hadden er soms moeite mee. De opvolger, J.J. de Bom v/h de Kindervriend was voor die tijd voor kinderen tussen de 10 en 14 jaar een heel leuke en gedurfde serie. Bijvoorbeeld over seksualiteit, dat was een gebied wat toen linke soep was. Wij hadden het rustig over ongesteld zijn, aftrekken en zaadlozing. De ouders riepen: “Maar dat kan toch niet!” Maar ondertussen lachten ze zich gek omdat we dat zo krankzinnig deden. Mijn leukste programma’s waren toch die voor het hele gezin, voor een kind niks leukers dan dat z’n ouders, broers en zusters ook mee kijken en ook moeten lachen. Ik denk dat de generatie van toen nu allemaal denken: dat was leuk, we hebben verschrikkelijk gelachen met elkaar. En er is natuurlijk niks heerlijker dan dat tantes en grootouders of ouders zich er kwaad over maken, dat is een deel van de lol. Net als nu een hele groep mensen zich woedend maakt over Hans Teeuwen en ondertussen liggen wij slap van het lachen op de bank. Dat is eigen aan satire en aan uitdagen.’

Zou ‘J.J. de Bom’ nu passen?
‘Jawel, er is conflictstof genoeg. En het kan terugkomen als mensen het willen doen, het kan ook heel nuttig zijn. Van De stratemaker is bijna niks overgebleven, ik denk dat nog anderhalf programma van J.J. de Bom volledig intact is.’

Wat is het grote verschil tussen het maken van ‘Het Klokhuis’ en ‘Sesamstraat’ nu en de programma’s in de jaren 70? 
‘Met Het Klokhuis en Sesamstraat werken we altijd aan een spel tussen kunsten en wetenschappen; we willen die kinderen in wezen ook iets leren. Het is dan wel geen onderwijstelevisie, maar we willen op een of andere manier opvoeden en onderwijzen. De programma’s in de jaren 70 waren absoluut heel onpedagogisch, maar dat kan juist ook heel bevrijdend zijn. We gingen dwars tegen alle leer- en schoolwetten in.’

Een stelletje kwajongens? 
‘Ja.’

Hoe kijkt u terug op deze programma’s?
‘Wat ik de leukste en inspirerendste tijd heb gevonden is de periode van De stratemaker-op-zeeshow. Vond ik eigenlijk het meest uitdagende programma, ook spannend. We begonnen toen pas en deden iets totaal nieuws. Joost Prinsen begon te zingen, in De stratemaker zat één van zijn eerste liedjes. Bij heel veel dingen deden we maar wat, er was geen tijd om er over na te denken. Er moest ook in een hoog tempo gewerkt worden, dat was een hele energieke leuke tijd. Het was hard werken. Teksten, teksten en repeteren. Wieteke (van Dort, red.) had moeite met leren, die leert veel langzamer dan Joost en ik. Maar we waren een uniek drietal, we vulden elkaar heel goed aan. We leken helemaal niet op elkaar, waren ook niet bevriend met elkaar, in die zin, helemaal niet. Maar dat hoefde ook niet, we waren goede collega’s en hielpen elkaar door moeilijke tijden heen, dat wel. Zeker. Wieteke is net als Joost een heel andere kant op gegaan.’

Een programma dat niet meer weg te denken is binnen de Nederlandse kindertelevisie is Sesamstraat. Sinds 1984 was Aart Staartjes betrokken bij Sesamstraat, als eindredacteur en natuurlijk ook als Meneer Aart. Sesamstraat kreeg in september 2005 een ander decor.

Tijd voor vernieuwing?
‘Nou, je moet bijtijds veranderen, je moet dingen voorblijven. Op een gegeven moment — dat is niet aan mij maar aan de leiding van het programma — zien ze op het plaatje dat het er ouderwets begint uit te zien. Kijk naar de winkel van Sien, dat is een heel klein winkeltje, daar zijn er nog maar heel weinig van in Nederland. Toen we begonnen was dat een soort idealisme, buurtwinkels waar je allerlei  dingen kunt kopen, dat is gewoon weg. In het straatbeeld bestaat dat niet meer, het zegt de kinderen niks meer. Dus dan moet je je afvragen: moet je dat volhouden of willen we dat uit nostalgische overwegingen houden? Je kunt ook denken: wat moeten we ermee? In heel veel scènes doet het er niet toe, het is toch meestal winkeltjespelen. Dus we hebben nu een heel ander concept, het is gewoon een blokkendoos van een kind en we spelen in een omgeving waarin een kind ook zou spelen.’

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*