
Met veel interesse las ik de recente berichten zoals de post van Ton Verlind hier op Spreekbuis over de interventie van de hoofdredacteuren van de publieke omroep richting het Commissariaat voor de Media. Maar wie vervolgens zoekt naar de bijbehorende brief, of zelfs maar naar een volledige lijst van de betrokken hoofdredacteuren, komt bedrogen uit. Nergens openbaar, nergens terug te vinden — behalve de twee namen die in de eerste bekendmaking werden gedeeld: voorzitter Giselle van Cann (NOS) en secretaris René van Brakel (AVROTROS / EenVandaag).
Dat is opmerkelijk. Het College van Hoofdredacteuren, opgericht begin 2025, bestaat in principe uit alle hoofdredacteuren van de landelijke publieke omroepen. Een aanzienlijk journalistiek mandaat dus. En juist daarom wringt het: waarom zoveel geheimzinnigheid over een orgaan dat claimt namens “de publieke journalistiek” te spreken?
In een tijd waarin de governance van de publieke omroep al jaren wordt gekenmerkt door onduidelijkheid — wie draagt nu precies welke verantwoordelijkheid, op basis van welke statuten of journalistieke codes? — valt deze terughoudendheid op. Je zou verwachten dat een sector die vraagt om vertrouwen bereid is te tonen hoe dat vertrouwen wordt georganiseerd. Het tegenovergestelde lijkt het geval: deuren dicht, ramen dicht, gordijnen half gesloten.
Dat versterkt onvermijdelijk het beeld van een intern systeem dat zich liever niet laat beoordelen door de buitenwereld, en al helemaal niet door het publiek dat het financiert. Zeker nu omroepbestuurders programma’s schrappen alsof het ballast is in een overvolle heteluchtballon, en tegelijkertijd de roep om “robuuste journalistiek” luider wordt, is die gesloten houding nauwelijks nog uit te leggen.
Openheid is het minimum. Publiceer die brief. Publiceer de samenstelling. Publiceer de statuten en richtlijnen waarmee hoofdredacteuren hun journalistieke organisatie aansturen. De journalistiek die voor zichzelf een uitzonderingspositie claimt, moet kunnen uitleggen waarop die positie rust. Niet achteraf, maar vooraf.
Dat transparantie geen luxe is, maar een fundament, werd decennia geleden al haarscherp uiteengezet door Noam Chomsky in zijn uitstekende boek ‘Manufacturing Consent’. Zijn observatie dat media snel een illusie van objectiviteit creëren wanneer hun processen niet zichtbaar zijn, blijft ongemakkelijk actueel. Voor wie het geheugen wil opfrissen: een uitstekende samenvatting staat hier (dank aan Ewald Engelen voor de verwijzing):

Een externe analyse of er binnen de publieke omroep inmiddels een dergelijke ‘illusie van objectiviteit’ bestaat, zou dan ook geen overbodige luxe zijn. Betrouwbaarheid is niet iets wat je van jezelf mag aannemen; het is iets wat je toont, meetbaar en toetsbaar. Over de vraag wie dat onderzoek zou moeten uitvoeren valt best te discussiëren, maar over het óf het moet gebeuren, eigenlijk niet.
En vanuit die lens begrijp ik de oproep van Amma Asante voor “robuuste journalistiek” maar al te goed. Robust wordt het pas wanneer het tegen een stootje kan, inclusief het stootje van transparantie. En daar begint het, hoe paradoxaal ook, simpelweg met het openzetten van de deur.

Geef als eerste een reactie