
Paul Römer noemt zichzelf in zijn autobiografie Wat is gewoon? een kind van het Hilversumse bestel. Zijn levensverhaal leest als bewijs van hoe soepel de Nederlandse mediasector ooit functioneerde: wie talent had, kon heen en weer schuiven tussen commercieel en publiek, zonder dat iemand er raar van opkeek. In het Nederlandse bestel waren er ‘gewone’ polderaars – vaak internationaal briljant, niet dramatisch, en altijd in staat een compromis te sluiten. En Paul is een voorbeeld van hoe dat er uitziet.
Dat poldermodel werkte zolang de geldkraan openstond. Adverteerders betaalden gul, en als er gaten vielen, lapte de politiek bij. Maar de tijden veranderen. Big Tech heeft de reclamemarkt opgeslokt, en in Den Haag is de animo om de publieke omroep eindeloos te financieren tanende. Gevolg: er moet worden samengewoond in zogeheten omroephuizen.
Procesregisseur Meindert Landsmeer concludeert echter na maanden van overleg met alle omroepen dat er geen gedragen voorstel is te vormen voor de clustering in 4 of 5 omroephuizen: de belangen botsen te sterk en vrijwillige samenwerking strandt telkens op behoud van merk, macht en identiteit. Hoewel er veel energie is gestoken in varianten, ontbreekt draagvlak en blijft de uitkomst steken in onduidelijkheid, met de aanbeveling dat de minister nu strakkere kaders moet opleggen.
Tot zo ver de vriendelijke polder…
Voor de nieuwe raadsleden van toezicht van de NPO en voor Jet de Ranitz als bestuursvoorzitter begint hiermee een hachelijke periode. Zij mogen de organisatie afslanken, strategische keuzes maken en innovatie afdwingen. Dat alles met één hand op de rug gebonden: de NPO stuurt slechts beperkt, terwijl de echte macht bij politiek en omroepen blijft. En daar is de polder langzaam uit het DNA gekruisd en het enige waar de omroepen het overeens zijn – behalve dat er nooit genoeg geld voor hen is – is dat de NPO minder macht moet hebben.
En dan zijn er ook nog de kwesties die laten zien hoe kwetsbaar het bestel inmiddels is. Zo besloot AvroTros dat Nederland het Eurovisie Songfestival moet boycotten zolang Israël meedoet – zelfs als er een bestand komt. Tegelijkertijd roepen landen als Denemarken juist op om via het festival verbinding te zoeken. Daarmee eigent één omroep zich een politieke koers toe die nationale proporties krijgt. De vraag is of de publieke omroep dit kan dragen, of dat de neutraliteit juist teruggebracht moet worden naar het NPO-niveau. Zoals woordvoerder Marie-José Raven van het Stedelijk Museum stelt: “We hebben al langer de keuze gemaakt om ons niet uit te laten over oorlog en politieke conflicten; we zien daarin geen rol voor ons als museum.” Dat onderstreept nog eens het belang om nationale standpunten en gevoelige politieke kwesties bij de NPO te beleggen, en niet bij afzonderlijke omroepen.
De nieuwe toezichthouders en bestuurder van de NPO kunnen daarom hun borst natmaken. Bezuinigingen, zorgen dat de onveiligheid binnen de omroepen wordt omgekat naar een veilige werkomgeving, internationale druk van BigTech, interne politieke polarisatie, activisme en een bestel dat zichzelf steeds opnieuw moet uitvinden maar dat niet wil. De Nederlandse burger verwacht daarbij dat zij de pulbieke omroep niet alleen kleiner, maar ook slimmer maken. En dat prudent met het belasting geld wordt omgegaan.
Het polderen mag voorbij zijn, maar de vraag blijft: lukt het de publieke omroep om in een wereld van algoritmes, activisme en adverteerders nog ‘gewoon en relevant’ te blijven voor de Nederlandse burger?

Wellicht is dat een goede opdracht aan Paul Römer. Hij kent de organisaties en markt als geen ander en is een pragmaticus en geen consultant. In zijn boek lezen we dat hij er klaar voor zit om de telefoon op te pakken en aan de slag te gaan. ‘Gewoon’ met de kracht en kunde die we van hem gewend zijn. Jet de Ranitz bel hem en maak Paul de COO voor de publieke omroep.

Geef als eerste een reactie