90 jaar internationale radio

Op 1 juni was het 90 jaar geleden dat Nederland radiogeschiedenis schreef: koningin Wilhelmina sprak de overzeese koloniën toe. Het was één van de eerste keren dat een uitzending over zo’n grote afstand te horen was. Bepaald niet de enige Nederlandse pioniersactie op het gebied van internationale radio, zo bleek op een symposium in Amsterdam.

Onder de titel Keep in touch with the Dutch ging een aantal sprekers in op uiteenlopende aspecten van internationale omroepactiviteiten. Eén van hen was Jonathan Marks, die in 1980 bij de Wereldomroep ging werken. Uiteindelijk zou hij er van 1991 tot 2003 programmadirecteur zijn. In zijn bijdrage wees Marks onder meer op de Nederlandse pioniersrol op radiogebied. Die begint al in 1919 wanneer Hanso Idzerda een eigen radiostation begint in Den Haag. Omdat hij regelmatig uitzendt en het programma van tevoren aankondigt in de krant, wordt hij beschouwd als de oprichter van het eerste omroepbedrijfje ter wereld. En als pionier van internationale radio aangezien zijn uitzendingen tot in het zuidoosten van Engeland te horen zijn en hij gesponsord wordt door de Britse krant The Daily Mail.

In de jaren twintig van de vorige eeuw gaat vooral Philips experimenteren met uitzenden over grote afstanden. Bedoeling is onder meer een radioverbinding tot stand te kunnen brengen met Nederlands-Indië. Een proefuitzending met een kortegolfzender wordt in 1925 tot op Java opgevangen. In 1927 kan koningin Wilhelmina haar volk tot in de verste uithoeken van het koninkrijk toespreken. Of iedereen haar even goed kon volgen is overigens de vraag, de kwaliteit van de uitzending is nog lang niet optimaal.

Phohi
Philips blijft experimenteren en lanceert in 1937 de eerste draaibare zendmasten ter wereld. Ze staan in Huizen en worden gebruikt door de Phohi, de Philips Omroep Holland-Indië. Overdag staan ze gericht op Nederlands-Indië, maar ’s avonds en ’s nachts worden ze gedraaid om te kunnen uitzenden naar Zuid-Afrika, Noord-Amerika en Nederlandse Antillen en Suriname.

De Tweede Wereldoorlog brengt grote veranderingen in het omroepbedrijf met zich mee. In bezet Nederland zetten de Duitsers de publieke omroepverenigingen buiten spel en dwingen hen mee te werken aan de genazificeerde Nederlandsche Omroep. De Nederlandse regering in ballingschap richt zich tot de luisteraars vanuit Londen via Radio Oranje. Chef daarvan was journalist Hendrik Johannes van den Broek. Zodra het zuiden van Nederland eind 1944 is bevrijd, gaat hij naar Eindhoven om Radio Herrijzend Nederland op te zetten. Enkele jaren later ontstaat hieruit Radio Nederland Wereldomroep, die Van den Broek tot 1959 blijft leiden.

Luisteronderzoek
In zijn bijdrage aan het symposium over de Wereldomroep zette Marks nog eens uiteen hoe de organisatie zich heeft ontwikkeld. Van een centraal omroepbedrijf wordt de Wereldomroep meer en meer een cluster van productie eenheden, die zich op verschillende publieksgroepen richten. Het is voor elke omroep belangrijk om zijn publiek te kennen, aldus Marks. Voor de Wereldomroep is dat lastig: men krijgt wel post van luisteraars (in 1984 kwamen er 125.000 brieven binnen), maar het is onduidelijk hoeveel mensen in welke landen naar welke uitzendingen luisteren, waarom ze dat doen en wat ze eventueel zouden willen. Pas in 1975 begint de Wereldomroep luisteronderzoek te doen om beter inzicht hierin te krijgen.

Dat leidt tot veranderingen in de programmering: ‘lange’ uitzendingen van 80 minuten worden geschrapt en er komt meer nadruk op journalistieke programma’s. Marks wees in zijn voordracht op de belangrijke rol van programma’s in die tijd over onderwerpen die in veel landen taboe waren, zoals aids en mensenrechten. Meer veranderingen volgen. De technische kwaliteit van de uitzendingen verbetert en in de jaren negentig komt het gebruik van satellietverbindingen en internet op wereldschaal op. In 1994 krijgt de wereldomroep een website, waarop uitzendingen te beluisteren zijn. Het ‘push-model’ van radioprogramma’s die door de luisteraars op gezette tijden moeten worden opgezocht, verschuift naar een ‘access-model’ waarin het publiek podcasts en ander audiomateriaal kan vinden op elke gewenste tijd en plaats.

Bestaansrecht en waarde
Waarom zou je naar een internationaal radiostation luisteren, vroeg Marks zich af. Mensen doen dat volgens hem alleen als hun eigen regering zoiets verbiedt of het station iets te bieden heeft dat in eigen land niet te horen is. Dat is in sommige delen van de wereld nog altijd het geval. Mede daardoor heeft bijvoorbeeld het RNW-zendstation op Madagaskar, dat de Wereldomroep in 1973 opende om het bereik te vergroten, nog steeds een belangrijke rol. Een station als Radio Dabanga maakt er tegenwoordig gebruik van (het zenderpark is inmiddels een zelfstandig bedrijf) om vluchtelingenkampen in Darfur te kunnen bereiken.

In de geschiedenis van de Wereldomroep zijn vele voorbeelden te vinden van samenwerking op internationaal niveau. Denk aan bijvoorbeeld de uitwisseling van programma’s en concertregistraties met omroepen over de hele wereld en de samenwerking in het DG5-verband met de BBC World Service, Voice of America, Radio France Internationale en Deutsche Welle.

In 2012 viel het doek voor de Wereldomroep als gevolg van ingrijpende bezuinigingen die het kabinet oplegde. De organisatie ging sterk afgeslankt als RNW Media verder onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van buitenlandse zaken en richt zich via internet op landen waar geen persvrijheid is. Het geluidsarchief berust bij Beeld en Geluid. Aan het slot van zijn bijdrage brak Marks een lans voor het behoud van de archiefcollectie, die volgens hem grote culturele waarde heeft. Hij pleitte er ook voor om interviews met (oud-)programmamakers om hun herinneringen vast te leggen, inclusief toelichting op hun werk.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*